vrijdag 2 maart 2012

Hotel Living-room, deel IV.

Nijmegen, 7 december 2008.

"Had ik er vertrouwen in dat onze overheid zich nu over B ontfermde?"
Zo eindigde mijn vorige blog, maar niet mijn leven.

Afgelopen dinsdagochtend hadden B en ik afscheid van elkaar genomen zoals hierboven beschreven.
Die dinsdag moest ik opnieuw werken van 8:30 - 17:00 uur, maar op mijn werk aangekomen ging ik nog voordat mijn werktijd begon naar de floormanager om vrij te vragen -wat ik goden zij dank kreeg.
Thuis aangekomen dook ik meteen terug mijn bed in en sliep tot voor het avondeten.

Na mijn avondeten kwam er niet veel meer uit mij en nog voor middernacht lag ik alweer compleet uitgeput te slapen. Ik had niet alleen onderdak geboden,ik had ook uit alle macht geprobeerd B warmte, voedsel voor lichaam en geest en een luisterend oor te geven. Ik was volledig op, leeggezogen misschien wel. Maar kon ik dat B kwalijk nemen? Allerminst.

Ik voelde en voel me zo immens schuldig dat ik B niet langer in huis kan nemen, niet omdat ikzelf eraan onderdoor ga, omdat het niet werkt op een kamer van 30m2 en omdat het ook niet mag in een van een huisbaas gehuurde kamer.

Daarnaast sluimert er constant een ander argument mee om B niet langer in huis te nemen.
De vraag of ik iemand die niet van zichzelf houdt help door zijn verantwoordelijkheden van hem over te nemen.
Ik had zijn vuur gezien toen hij over zijn verleden in Ghana sprak en over hoe volgens hem de huidige samenleving eruit zag. Dat vuur brandde hoog en levendig -en datzelfde vuur zou hij ten gunste van zichzelf kunnen gebruiken. Daar had ik hem die dagen ook vaker op gewezen. En B wist.
Dus B weet ook hierin dat huis en haard niet zomaar even komen aanwaaien.

Gisteravond, voor het slapen gaan, keek ik naar buiten en zag dat het buiten guur was. Hopend dat B onderdak zou hebben gevonden viel ik in slaap. Het was half vier toen er tegen mijn raam geklopt werd.
Mijn hart bonkte in mijn keel. Dat Sinterklaas niet bestond wist ik wel. Ik had ook wel een groot vermoeden wie dit dan waarschijnlijk wel zou zijn.

Ik dook in mijn duster en keek even door de rieten rolluiken waar ik B’s silhouet doorheen voor de voordeur zag staan. Aan zijn bewegingen zag ik dat hij mij had zien staan. Een paar seconden erna luidde een korte deurbel. Op dat moment was mijn lichaam een antenne voor allerlei emoties die zich erop afvuurden: verdiet, boosheid, wanhoop, angst, medelijden, twijfel, vastbeslotenheid. Als in een droom gevangen drukten mijn kamermuren tegen mijn lijf en longen in het besef dat B daar toch echt voor mijn deur stond.
“Waarom zie je dat dit niet kán?” fluisterde ik terwijl ik mijn kamer uit richting voordeur liep.

Het moment waarop de deur zich tussen hem en mij weer sloot was afschuwelijk. Stemmen in mij bestraften mij en scholden mij uit voor harteloos en zwak. De stem van mijn buik die ik zoveel mogelijk leidraad van mijn leven laat zijn, zei dat dit de beste keuze was die er daar en toen te maken viel.

Natuurlijk wist ik voor deze ervaring al dat er veel mensen zonder dak boven hun hoofd leven, maar het zo aan den lijve te ondervinden, een zo bijzonder mens buiten te moeten laten staan, omdat ik nu eenmaal niet de middelen en de ruimte heb om hem wel voor langere tijd te laten logeren, heeft een wond in mijn ziel gemaakt. Ik kan het hem niet kwalijk nemen dat hij het toch nog eens probeerde en toch word ik er nog boos om. Boos op mezelf. Boos op een samenleving die niet goed zorgt voor mensen zonder huis. En ook boos op B, omdat hij had gezien en van me had gehoord waarom en dat hij niet langer blijven kón en, ondanks onze opgebouwde vriendschapsband (of toch dankzij?), mij toch om nog meer vroeg (terwijl ik al leeg-gegeven was). Maar o, reageert een andere stem in mij dan, in zijn positie zou ik hoogstwaarschijnlijk precies hetzelfde doen.

De balans tussen zorgen voor jezelf en voor een ander, daar ben ik enorm mee geconfronteerd. En ook met de haperingen in ons zorgstelsel. Maar daar hoef ik menigeen niets over te vertellen. Er is nog een lange weg te gaan voordat we het samen-leven weer een beetje onder de knie hebben. Het enige wat we kunnen doen om hier een stukje dichterbij te komen is ons eigen best. En als we dat allemaal doen kunnen er nog eens wonderen gebeuren! Dat geloof ik.

Gisteren hoorde ik trouwens van een bekende dat haar moeder en zij B ook nog een nacht opgevangen hadden. De nacht volgend op die waarin hij rond 3:30 uur aan mijn raam geklopt had en ik, terwijl mijn hart scheurde, hem niet binnen liet, had hij bij hen mogen logeren. Hen was ook opgevallen hoe groot zijn gebrek aan zelfliefde was.

Bij hen riep het dezelfde vraag op als bij mij: “Help je iemand die niet van zichzelf houdt eigenlijk wel als je die persoon liefdevol verzorgt?” Help je dan eigenlijk niet juist een ongezond patroon van die persoon in stand te houden? Dan nog blijft zijn situatie schrijnend en onze zorgstaat in gebreke.

Deze hele ervaring met B heeft me enorm aan het denken gezet. Tot nog toe is er een soortement poëtisch destillaat in me ontwikkeld in de woorden:

“Via jouw ogen heb ik -zij’t enkele stonden- de donkere bodem van het bestaan aangeraakt.”

Zojuist errug lang gebeld met een vriendin. Zij heeft zelf op straat gestaan en is diep in haar leven gegaan. Zij kan zich voor mijn gevoel wat beter in B’s situatie verplaatsen dan ik. En zij zei iets moois:
“Ik ben er achter gekomen dat er mensen zijn die hulp krijgen en dit aangrijpen om hun leven mee op te bouwen en mensen die hulp krijgen en als ze van jou geen hulp meer krijgen wachten tot iemand anders ze weer hulp biedt, maar niet zelf zullen gaan bouwen aan een beter leven.”
Iemand zal zelf de draad op moeten willen pakken.

“You can bring the horse to the river, but you can’t make him drink.”

"Had ik er vertrouwen in dat onze overheid zich nu over B ontfermde?"
Zo eindigde mijn vorige blog maar niet B's leven.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten